Verbindingen herstellen vraagt ambitieuze keuzes
In het Nationaal Landbouwdebat over de toekomst van de agrarische sector ontbreekt het nog aan nuance over de verschillende typen bedrijven. Van oudsher is er een onderscheid in akkerbouw, tuinbouw, veehouderij en gemengd bedrijf. Iedere bedrijfstak heeft zijn eigen belangen en problematiek. Zelfs binnen iedere tak zijn er grote verschillen, zoals bij de veehouderij tussen rundvee-, varkens-, pluimvee-, geiten- en schapenhouderijen. Kenmerkend voor bijna alle bedrijven is dat ze zijn meegegaan in schaalvergroting, intensivering en veelal ook specialisatie. Gestimuleerd door overheidsbeleid en de agrobusiness nam de productie vanaf de zestiger jaren toe en werd voedsel voor de consument zelfs goedkoper. Zelf opgegroeid op een gemengd boerenbedrijf herinner ik mij nog de talloze gesprekken van de landbouwvoorlichter die mijn vader stimuleerde om de kippen en koeien te verkopen en te specialiseren in varkens. Hij nam noodgedwongen die stap omdat er te weinig betaalbare landbouwgrond was voor meer melkvee. Aanvankelijk liepen de zeugen nog buiten en lagen de biggetjes in het stro, maar geleidelijk aan veranderde de bedrijfsvoering en bleven alle varkens binnen op kale roostervloeren en werd het maximaliseren van het aantal biggen per zeug het doel. De afgelopen vijfentwintig jaar zijn de negatieve kanten van het ingezette beleid pijnlijk duidelijk geworden. We zien de toenemende milieuproblemen, de aantasting van natuur en landschap, een verslechtering van het dierenwelzijn, een toename van gezondheidsproblemen bij mens en dier en een al grotere kloof tussen producent en consument.
Niet alle agrariërs zijn klakkeloos meegegaan in deze ontwikkelingen. Al vanaf de zeventiger jaren zijn er ondernemers die bewust kiezen voor kleinschalig werken, voor verbreding van het productieproces en verwerking van producten op de boerderij, voor ecologisch boeren of zelfs een biologisch-dynamisch bedrijfsvoering. Ook kwamen er initiatieven voor het starten van recreatieve voorzieningen en agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Agrarische ondernemers hebben diverse managementstijlen. Er zijn ‘techneuten’ die zich richten op technologische ontwikkelingen en ‘economen’ die focussen op de optimalisatie van bedrijfseconomische processen, ‘dierenliefhebbers’ die het dier centraal stellen en ‘grootschaligheidsdenkers’ die vooral groter én groter willen, ‘idealisten’ die gaan voor duurzame ontwikkeling en ‘boerderijervers’ met focus op instandhouding van het familie erfgoed. Door de verschillende drijfveren en belangen spreken ze elkaars taal niet meer en vervreemden ze van elkaar. De overheid en de grotere landbouworganisaties hebben te weinig aandacht voor die grote diversiteit en onderschatten de verdeeldheid binnen de agrarische wereld. Door een oververtegenwoordiging van de grootschaligheidsaanhangers binnen de landbouworganisaties en politieke partijen is aangepaste regelgeving steeds gericht op compromissen ten gunste van grootschalige groei. Andersdenkenden worden niet gehoord of minder serieus genomen en hebben te lijden van zwalkend overheidsbeleid dat problemen, die voortkomen uit grootschaligheid, zonder duidelijke toekomstvisie probeert te repareren. Een recent voorbeeld is biologische boeren mede verantwoordelijk maken voor het terugdringen van de mestoverschotten, via verhandelbare mestrechten, zonder dat ze daar zelf aan bijdragen. Zij hebben immers al een gesloten kringloop. Een ander voorbeeld is het afschaffen van de melkquota wat een massale uitbreiding van de veestapel en een toename van het mestoverschot tot gevolg had. Vervolgens is het antwoord daarop een generieke opkoopregeling en slachten van ‘overtollig’ vee. Bedrijven die in een eerder stadium kozen voor kleinschaliger en natuur- en diervriendelijker produceren ondervinden daarvan de grootste last. De afgelopen jaren is bij veel familiebedrijven, die in potentie levensvatbaar zijn, de stekker er uitgetrokken, terwijl die bedrijven van cruciaal belang zijn voor een duurzame en evenwichtige plattelandsontwikkeling. Gelijktijdig worden nog steeds vergunningen afgegeven voor industriële megabedrijven die de omgeving en het milieu belasten en het dierenwelzijn ernstig schaden. De overheid zit vast in haar eigen fuik, een zorgelijke ontwikkeling die vraagt om snelle bijsturing. Veel sneller dan de overheid en de grote landbouworganisaties momenteel voor ogen hebben. Geen reparaties en ad-hoc beleid meer, maar een toekomstperspectief met rigoureuze en gedurfde keuzes.
Hoe ziet een toekomstbestendige landbouw en veehouderij er dan uit? De grootste uitdaging ligt in het herstellen van verloren gegane verbindingen, op bedrijfsniveau enerzijds én op maatschappelijk terrein anderzijds. Een gezonde bedrijfsvoering heeft oog voor een levende bodem, voor streekeigen (veevoeder-) gewassen, voor gesloten kringlopen en een dierwaardige omgang met dieren. Dat vraagt onder andere om eerherstel voor het gebruik van stalmest in plaats van kunstmest en drijfmest, wat dodend is voor veel bodemleven. Verder vraagt een gezonde bedrijfsvoering om het stoppen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en antibiotica. Dat dit mogelijk is wordt nu al door een toenemend aantal biologische bedrijven bewezen. Bij adequaat beleid moet het in 2025 voor 50% van de bedrijven mogelijk zijn ecologisch te werken en in 2030 voor 25% van de bedrijven Biologisch-Dynamisch. Voor de veehouderij betekent dit grondgebonden werken. Dus voldoende grond hebben om zelf, of met samenwerkende akkerbouwbedrijven, 90% van de voedergewassen zelf te verbouwen in plaats van te importeren uit verre landen. En tevens om de geproduceerde stalmest terug te brengen op het land. Ook pluimvee en varkenshouderijen kunnen grondgebonden werken. Diversificatie van te telen gewassen en te houden diersoorten wordt de toekomst, een ‘gemengd bedrijf 2.0’. Grootschaligheid en dierenwelzijn gaan moeilijk samen. Meer aandacht is nodig voor dier- en menswaardige aantallen dieren per bedrijf en per stal. Veehouders bewijzen dat er zonder grote investeringen een prima boterham te verdienen is met 50 tot 80 koeien en 100 scharrelvarkens (fokzeugen). Bij voldoende leefruimte en een op de natuurlijke biotoop ingerichte omgeving is er geen sprake van kannibalistisch gedrag en is bijvoorbeeld staart- en snavelknippen overbodig. In het belang van de volksgezondheid en het dierenwelzijn is het belangrijk de lat hoger te leggen dan de huidige normen. Het vier-sterren keurmerk van de dierenbescherming is een aardige eerste stap voor het initiëren van een veranderend bewustzijn en gedrag bij boer en consument. Het vraagt echter een (geleidelijke) opwaardering tot een 10-sterren keurmerk, waarbij ook aandacht is voor het recht op natuurlijke voortplantingsrituelen, voor het grootbrengen van jonge kalfjes, biggen en kuikens door de moeder en voor voldoende speelgenot. Het door mogen maken van alle leeftijdsfasen, kortom ‘oud mogen worden’ is een ander wezenlijk aandachtspunt, ook voor de mannelijke, de zogeheten niet-productieve dieren. En, in de laatste levensfase, zorg hebben voor een dierwaardig veetransport en een waardige slachtwijze.
Het herstel van geschonden maatschappelijk vertrouwen in de agrarische sector vraagt om transparantie, initiatiefrijk handelen en vooral om samenwerking. Als eerste is van belang het onderhouden van korte klantrelaties en de consument meer te betrekken bij het productieproces. Te denken valt aan samenwerking met restaurants, winkels en vaste consumentengroepen voor de levering van streekproducten. Een boerderijwinkel en zelfpluktuin past prima binnen deze doelstelling. Door de afnemers te betrekken bij educatieve activiteiten en excursies verstevig je de band en ontstaat er een dialoog op praktijkniveau, met oog voor de dilemma’s van de boer. Met het opstarten van educatieve- en zorgactiviteiten ga je nog een stap verder. Buitenschoolse kinderopvang, een zorgboerderij, dagopvang voor ouderen en praktijkgerichte educatieve lesprogramma’s met scholen, vergroten de betrokkenheid bij het boerengebeuren. En wat te denken van korte boerderijstages voor middelbaar scholieren? Dat zal voor velen een onvergetelijke openbaring zijn. Boerderijen kunnen een deel van de stallen en het land herinrichten voor de stalling van paarden, de uitgifte van volkstuinen, particuliere kippenrennen en recreatieve activiteiten. Daarnaast zou ieder agrarisch bedrijf ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan natuur- en landschapsbeheer. Afhankelijk van de regio en mogelijkheden kan gekozen worden voor weidevogelbescherming, aanleg van bloemrijke randen en weiden in combinatie met het houden van bijen, ecologisch slootkantbeheer en herstel van houtwallen. Dit zou prachtig kunnen in samenwerking met vrijwilligersgroepen. Met extra subsidie of inkomenstoeslag zouden ook grotere projecten door de agrarische bedrijven opgepakt kunnen worden. Te denken valt aan de aanleg van poelen, het tijdelijk onder water zetten van vogelrijke graslanden en het permanent onttrekken van landbouwgrond voor natuur.
Steeds meer mensen tonen belangstelling voor de herkomst van hun voedsel en geven aan om op de een of andere wijze te willen participeren in een boerenbedrijf, ook bij de financiering van investeringen. Het uitgeven van aandelen of crowdfunding kunnen een prima alternatief zijn voor een beklemmende banklening. Een nieuwe generatie jongeren dient zich aan die graag in de buitenlucht wil werken en geen moeite heeft met het werken in loondienst van een coöperatie of vereniging. We kunnen deze bevlogen jonge ondernemers de gelegenheid bieden om reeds gestopte bedrijven een doorstart te geven en de opvolgers van bestaande bedrijven zouden de bedrijfsvoering kunnen aanpassen. Hiervoor is nieuw overheidsbeleid met aangepaste regelgeving noodzakelijk.
Groei betekent dus niet nog groter worden. Echte groei houdt in het verbeteren van de werk- en leefomstandigheden van de boer én zijn dieren, het verbeteren van de kwaliteit van ons voedsel en een maatschappelijke inbedding van de boerenbedrijven.
We kunnen van Nederland een gidsland maken voor duurzame innovatie en vernieuwing: een transitie van grootschalige gespecialiseerde landbouw naar kleinschaligere multifunctionele landbouw met korte lijnen tussen producent en consument.
Wim van Oort en Ria van Doorn – Paauw