Herten zijn goede ouders en dragen als ouder langdurig verantwoordelijkheid voor hun jongen. Een hert raakt vertwijfeld als de jonge dieren onvoldoende verzorgd kunnen worden. Dat raakt de moederherten nog meer dan zelf tekort komen. Herten zijn veel minder eigengereid dan andere diersoorten die zelfstandiger in het leven staan. Als je herten uitzet in een begrensd natuurgebied zonder natuurlijke vijanden, dien je als beheerder de verantwoordelijkheid te nemen voor de toename van de populatie. Wanneer de populatie te groot wordt, is de eerste optie het vangen van de dieren en ze transporteren naar andere gebieden waar nog voldoende leefruimte is. Transporten dienen plaats te vinden in wagens zonder dak en met dichte zijkanten. De lucht te kunnen blijven zien is belangrijk voor deze dieren. Transporteren mag praktisch lastig zijn, maar is wel een consequentie van het gekozen beleid. In feite start de preventie van dit probleem bij het maken van meer doordachte keuzes ten aanzien van het uitzetten van dieren en van het aantal uit te zetten dieren. Het uitzetten van kleinere aantallen leidt minder snel tot problemen. Als je veel dieren in een begrensd natuurgebied als de Oostvaardersplassen wilt houden, dien je als beheerder ook de verantwoordelijkheid te nemen voor de aanleg van schuilplaatsen voor jonge herten en hun moeders en voor het bijvoederen in tijden van voedseltekort. Herten zwerven van nature, ze doorkruisen grote gebieden en vergroten daarmee hun levenskansen. Als het gebied begrensd is,en ze daardoor niet kunnen zwerven, dan kun je bij langdurige voedselschaarste de herten op een beperkt aantal specifieke plaatsen aan de randen van het gebied bijvoeren, ter compensatie van het gebrek aan zwerfruimte. Verzwakte oudere dieren trekken zich eerder terug en zullen niet naar de randen gaan. Marieke de Vrij: Jonge dieren en dieren die kerngezond zijn, mogen bevoorrecht worden in overleving van de soort. Dit is een vorm van natuurlijke selectie. Jonge dieren hebben de toekomst en om die reden dien je hun overlevingskansen te bieden. Door bijvoederen hoef je minder herten af te schieten en daarmee wordt de rust in de hertenkuddes bewaard. Voor de herten in de Oostvaardersplassen is een drietal voerplekken voldoende. Herten vertoeven bij voedseltekorten graag aan bosranden waar ze snel in en uit kunnen rennen om te halen wat van hun gading is en om vervolgens weer de luwte van het bos in te kunnen gaan. Ze hebben een soort verlegen gedrag dat maakt dat, wanneer ze zich bespied weten in open veld, ze verzekerd willen zijn van een dichtbijgelegen, ondoordringbaar territorium. Herten zijn fijngevoelige wezens die, als ze worden opgeschrikt, vliegensvlug willen wegrennen, zoals bij jacht, bejaging en verjaging. Bosgebieden die overgaan in valleien zijn de ideale leefgebieden. Om te overwinteren hebben herten veel kreupelhout nodig met daaromheen grassen, bomen en struiken die wind tegenhouden en voldoende schuilmogelijkheden bieden. De zorg voor de aanwezigheid daarvan ligt bij de natuurbeheerders. Herten zijn ook afhankelijk van water. Als sloten te smal zijn vriest het water te snel dicht. Ze hebben waterpartijen nodig waarbij aan de oever altijd open water voor hen bereikbaar is. Bij bevriezing moeten natuurbeheerders tijdig wakken maken aan de oeverkant. Het vergt te veel van de poten van herten als ze langdurig op het ijs moeten staan. Ze kunnen het wel, maar niet keer op keer. Als herten ziek worden of verzwakken, kan overwogen worden de oudere dieren uit hun lijden te verlossen, omdat ze door hun fijngevoeligheid tijdens hun stervensproces op intense wijze het lijden ervaren. Doch dit moet als een uiterste ingreep gezien worden. Als voor afschieten gekozen wordt, dan dient dit plaats te vinden met een gericht schot door het hart in de richting van de lever. Wanneer zij in de hartstreek getroffen worden, leidt dat tot een direct sterven zonder een langdurige naherinnering.
Bron: Inspiraties van Marieke de Vrij (2015)