Het recht op een zodanige leefsituatie, dat het telepathisch contact van dieren onderling niet overstemd en verstoord wordt.

Dieren hebben onderling een sterk telepathisch contact. Harde, overstemmende geluiden verstoren dit contact met soortgenoten. Telepathisch contact vindt ondermeer plaats via beelden die dieren in hun geest creëren en die door soortgenoten opgepakt worden; bijvoorbeeld beelden van voer, water, paringsgedrag en zo meer. Als er in de omgeving te harde, overstemmende geluiden zijn, dan raakt het dier verdoofd, in zichzelf gekeerd en innerlijk uitgeput. Het is dan niet meer in staat om in contact te blijven met zijn wezenskenmerken en het kan niet meer aanvoelend openstaan naar de andere dieren. Een voorbeeld is de kippenindustrie, waar tienduizenden kippen opeengestapeld in hokken verblijven of scharrelen op slechts 60 cm2 per kip, in een oorverdovend gekrakeel dat voornamelijk bestaat uit ‘noodsignalen’.

Geluidsverstoringen

Gonzende ventilatiesystemen in stallen hebben een grote impact op het belevingsniveau van de dieren die zich ophouden in de directe omgeving daarvan. Ze zijn een voortdurende stoorzender die de dieren innerlijk moe maakt en de ontvangst bemoeilijkt van natuurlijke, alerte ingevingen die als het ware telepathisch uitgezonden worden. Van nature zijn dieren via hun innerlijke afstemmingssystemen afgestemd op natuurlijke geluiden. Hun gehoorcapaciteit is afgestemd op hun overlevingsbehoefte. Zo zijn kippen zeer alert op het geritsel van bladeren die op de grond liggen of op geluiden van bewegende takken, bijvoorbeeld wanneer er een vos aan komt. Subtiele geluidsveranderingen in de natuur om hen heen vangen ze haarfijn op. De gonzende, onafgebroken geluidsverplaatsing die veroorzaakt wordt door ventilatiesystemen maakt dat het gehoor van kippen doorlopend op scherp staat, totdat ze afgemat raken en er daardoor gehoorverlies optreedt. Zo’n geluid creëert een soort matheid in het belevingsveld, als gevolg van een hoge alertheid die niet vol te houden is. Zo werkt dat bij dieren. Hetzelfde is het geval bij mensen; die kunnen ook geen subtiele geluiden meer opvangen als er voortdurend teveel geroezemoes om hen heen is. Dieren in kunstmatige verblijfplaatsen met onnatuurlijke, monotone achtergrondgeluiden hebben moeite om die te verdragen. Vanuit het welzijnsoogpunt van dieren gezien, is geluidsverstoring een van de meest bepalende zaken die hun welzijn blijvend aantast.

Telepatisch vermogen

Telepathische vermogens kun je zien als een zesde zintuig. Bij de meeste mensen is dit beperkt ontwikkeld en wordt het beschouwd als een exces of een bijzonderheid, maar bij dieren is dit een natuurlijke toegevoegde waarde en 100% diereigen. Daarom maakt dit vermogen bij dieren deel uit van hun bestaansrecht. Het omgaan met deze eigenschap is anders dan bij mensen, die vinden het normaal in plaats van bijzonder. Dit is iets om rekening mee te houden als welzijnscriterium. Als wij te weinig zicht hebben op wat de buitenzintuiglijke ervaringen zijn van diersoorten waar we mee te maken hebben, dan zijn we niet in staat om hen in een leefomgeving onder te brengen die optimaal is voor hun welzijn. 2 Telepathisch vermogen behelst vaak een combinatie van mogelijkheden, zoals: helderruikend zijn, helderziend zijn, sensitiever op geluid zijn, zoals bijvoorbeeld bij honden ook bekend is, en zaken in een ander (morfogenetisch) veld zien. Dieren hebben een andere zintuiglijke ontwikkeling dan mensen en delen van die extra ontwikkelde zintuigen zijn telepathisch van aard. Zo kun je bijvoorbeeld over de wijze waarop een hond luistert zeggen: “Hij voelde mij aankomen”, maar voor hetzelfde geld heeft hij je al van verre afstand gehoord of geroken.

Heeft telepathisch vermogen te maken met datgene waar de andere zintuigen tekortschieten, bijvoorbeeld van grotere afstand gewaarworden wat er verderop gebeurt?

Buitenzintuiglijke waarnemingen

Een van de meest wezenlijke kenmerken van buitenzintuiglijke waarnemingen zijn innerlijke beelden die door andere dieren opgepakt worden. Hieronder valt het aanvoelend vermogen (wij zouden het heldervoelend noemen): het waarnemen van het veld van de ander en daarmee wetende hoe het de ander vergaat. Dieren kennen de uitstraling en beleving van het auraveld. Bijen, bijvoorbeeld, etsen informatie in de ether, zodat ze weten hoe terug te keren naar hun korf of kast. Signalen die zendmasten in de ether uitzenden, met name de kruispunten van zendsignalen, verstoren hun oriëntatievermogen dat bij hen berust op een combinatie van buitenzintuiglijke waarnemingen die voor hen normaal zijn en voor de mens niet. Zij zijn zintuiglijk op een niveau dat voor ons niet zintuiglijk is. Als Marieke de Vrij het heeft over heldere vermogens wordt gedoeld op: * Helderhorend: mensen of entiteiten die je kan beluisteren terwijl je geen enkele fysieke waarneming hebt. * Helderziend: waarnemen wat fysiek niet zichtbaar is. * Helderruikend: bijvoorbeeld kunnen ruiken of iemand kanker heeft. * Heldervoelend: bijvoorbeeld bijzonder verdiept aanvoelen van soortgenoten of kunnen voelen wat zich op grote afstand afspeelt. Zo hebben dieren heel veel heldere vermogens die voorbij het gewone menselijk zintuiglijke gaan, waardoor wij ze bestempelen als paranormaal. Dit heeft in de loop van de evolutie van de dieren een grote rol gespeeld bij hun overleving. Het telepathische is een combinatie van allerlei indrukken die ze oppakken.

Voelzintuigen

Varkens hebben een enorme behoefte om de grond waarop ze leven te bevoelen en om die te ervaren. Ze verplaatsen zich als het ware energetisch en ze bevoelen en beleven ook wat zich in de grond afspeelt. Voor hen is het verschrikkelijk om op een betonnen vloer te moeten leven. Hun voetzolen zijn buitengewoon gevoelig en alert. Hoefachtigen, zoals geiten, paarden, koeien, reeën en damherten, ervaren middels de wijze waarop ze hun hoeven verplaatsen waar de grond ‘bereisbaar’ is en waar niet, hoe zich te bewegen op hellende vlakken en hoe kuilen of kuiltjes in de ondergrond te weerstaan en in balans te blijven. De gevoeligheid in hun hoeven is een soort navigatieapparatuur om hun evenwicht te bewaren tijdens het bewegen zelf. Hun voetzolen, met name de tenen en de nagelranden (de sensitieve drukgevoeligheid daarvan op de ondergrond), hebben daarin heel specifieke kwaliteiten. Die zijn ook gevoelig voor het magnetisch veld in relatie tot de ondergrond waarop ze lopen. Dit is niet te vergelijken met onze menselijke voetzolen. Marieke de Vrij geeft aan dat het kruinchakra bij dieren heel sterk is ontwikkeld, evenals het centrale middengebied tussen het voorhoofdchakra en het kruinchakra in. Het belevingsveld van de voetzolen wordt naar dit deel van het hoofd gehaald. Hun drang om zich te verplaatsen, de coördinatie daarvan, vindt vanuit dit gebied plaats. Als een dier richting moet bepalen, doen de voetzolen ‘vooronderzoek’ en wordt de uiteindelijke richting vanuit dit middengebied bepaald. Dat gebied is ook sensorisch afgestemd op hoe de windrichting is en hoe de ether aanvoelt. Ze trachten als het ware de richting waar ze naar toe wensen te gaan te bevoelen en hoe de sfeergevoeligheid daar is.

Hartverbondenheid

Het borstgebied is het gebied waar het hartchakra ligt. Dat zit, als je kijkt naar een dier dat op vier poten staat, vaak net boven de welving daar waar de voorpoten naar beneden komen. Dat gebied is telepathisch heel invoelend betrokken bij de eigen diersoort en bij de nazaten van henzelf en dan met name in de tijd dat de nazaten afhankelijk en behoeftig zijn van hun ouders en soortgenoten. Een rund dat met de kudde op pad is, zal vanuit het borstgebied steeds in afstemming zijn met het kalf om gewaar te blijven waar het kalf is, terwijl ze vanuit de voetzolen en het gebied van de kruin tot halverwege het gebied van het voorhoofdchakra de richting van het lopen bepaalt. Terwijl het rund de richting bevoelt, is ze ondertussen met het hartgebied steeds afgestemd op het kalf teneinde het dichtbij zich te houden en mee te nemen.

Marieke de Vrij heeft in het verleden met boeren onderzoek gedaan naar tepelontstekingen bij koeien. Deze ontsteking komt veel voor en kan met penicilline bestreden worden. Maar melk met residuen penicilline erin kan niet geleverd worden aan de melkfabriek omdat het een remmende werking heeft op zuivelbereidingsprocessen. Begrijpelijk dat veehouders altijd heel erg ontdaan zijn als koeien een uier- of tepelontsteking hebben. Interessant is de vraag waardoor tepelontsteking veroorzaakt wordt. Een koe die haar kalf vrijwel direct na de geboorte af moet staan, raakt in de rouw door het verlies aan direct contact. Telepathisch blijft het contact met haar kalf echter bestaan. Maar haar hartgevoel kan geen kant op, terwijl gelijktijdig wel zog (melk) wordt geproduceerd, bestemd voor haar eigen kalf. Dat veroorzaakt een groot trauma, omdat een koe heel trouw is aan haar jong, en dat leidt tot activering van tepelontsteking. Vroegtijdige scheiding is ook voor het kalf heel traumatisch. Voor het welzijn van koeien is het ongelooflijk belangrijk om de zoogtijd van haar kalf af te maken. Minimaal drie maanden zoogtijd is in ieder geval van wezenlijk belang. Na drie maanden beginnen de kalfjes zelf voedsel te zoeken. Bij natuurvee en vleesvee mogen tegenwoordig de kalfjes bij de kudde blijven, soms zelfs langer dan een jaar. Dit is voor de betreffende koeien en kalveren een positieve ontwikkeling. Trauma’s die niet goed verwerkt kunnen worden, gaan als het ware energetisch kleven aan de organen in het lichaam. Dat geldt zowel voor mensen als voor dieren. De tepelontstekingen bij koeien zijn hiervan een duidelijk voorbeeld. Wanneer koeien hun kalveren op een onnatuurlijke manier moeten loslaten, blijven ze gevoelsmatig vertwijfeld zoeken naar waar het kalf is. Dat doet iets met de moederkoe en het kalf en werkt zelfs door op weefsel- en celniveau. De doorwerking is dermate diep dat de geschiedenis van het leven van het dier staat ingeschreven in het (dode) vlees dat we bij de slager kopen. Hetzelfde geldt voor de herinneringssporen van ontheemde kalveren. Het nuttigen van kalfsvlees doet indirect, hoe subtiel ook, iets met het gemoed van mensen.

Op sommige veehouderijbedrijven mag het pasgeboren kalf een paar dagen bij het moederdier blijven. Dan ontstaat er wel al meer binding en hechting. De vraag is wat erger is: meteen weghalen of een paar dagen bij de moeder laten?

Basisbehoeften

Marieke de Vrij geeft aan dat geven een basisbehoefte van de koe is. Deze basisbehoefte wordt aangetast wanneer het kalf wordt weggehaald, omdat het kalf dan zijn levenslustigheid niet meer vanuit het contact met de moeder verder mag opbouwen en daarin niet door haar ondersteund wordt. Hoe langer de koe voor haar kalf mag zorgen, hoe meer haar gevende houding bevredigd wordt. Dat is gezien vanuit het perspectief van de koe, in haar oerdrift tot geven. Maar hoe is dit voor het kalf? Het kalf vindt rust bij de moeder in een voor het dier emotioneel vreemde wereld. Dat maakt dat de rustgeving die van de moeder uitgaat het kalf behoedt voor risicovolle omgang met andere dieren. Wanneer een kalf in een te vroeg stadium bij de moeder wordt weggehaald, zal het zichzelf nooit goed leren kennen, omdat de omhullende energieën van de moeder de eigen zelfverkenning van het kalf onvoldoende aanmoedigt. Het dier is dan niet alleen verweesd maar ook vervreemd van zichzelf, omdat het zijn eigen natuurlijke eigenschappen niet langer durft te vertrouwen. Als een kind wees wordt, zijn er andere volwassenen die de zorg voor het kind op zich nemen en het aandacht en liefde gaan geven. Een boer houdt zich niet bezig met het vervangen van de eigenschappen van het moederdier en andere koeien doen dat evenmin. Die kalveren zijn allemaal ontheemde wezens.

Geuruitscheiding

Dieren scheiden in uiteenlopende situaties geuren uit, bijvoorbeeld als ze jaloers op elkaar zijn. Dat komt menigmaal voor bij paringsgedrag en als ze zich overvoeren, terwijl andere dieren voedsel tekort komen. Het komt ook voor bij vluchtgedrag, wanneer een dier niet in staat is net zo snel te vluchten als de andere dieren. Op die momenten, die wij mensen ‘jaloers’ gedrag noemen, scheidt een dier als het ware een soort geur uit die door andere dieren herkend kan worden. Het dier maakt zich hiermee niet geliefd bij de andere dieren en het gaat als het ware in tegen de zin van het dier zelf, dat voelt zich namelijk al akelig door de beleving van zijn eigen jaloezie. De geurverspreiding die daardoor plaatsvindt, geeft aanleiding tot uitstotingsgedrag van dieren. Om die reden tonen de dieren ter overleving veel aanpassingsgedrag teneinde hun jaloezie te bestrijden. Ze willen er bij blijven horen. Echter wanneer de grens van hun aanpassingsgedrag bereikt is, wanneer het niet meer lukt om zich bijvoorbeeld nog gedweeër te tonen of om zich nog kleiner voor te doen, dan komt die geur tevoorschijn. Vaak rekenen de andere dieren dan af met het betreffende dier dat geen aanpassingsgedrag meer vertoont. In de huidige veehouderij leven dieren dicht op elkaar en wordt het recht van de sterkste steeds bindender gevoeld, omdat er geen uitwijkmogelijkheden zijn. Dat zie je bijvoorbeeld in overvolle stallen. Kippen met jaloers gedrag worden al snel doodgepikt. Bij andere dieren vindt wegdrukking of vertrapping plaats. Ze overlijden doordat ze opeengepakt leven tussen hun soortgenoten en bezwijken onder hun felheid. De genoemde geuruitscheidingen, die verbonden zijn met het belevingsveld van wat wij mensen jaloezie zouden noemen en die bij dieren leiden tot een onvermogen in aanpassing, zijn een nog onderbelicht element in de discussie ten aanzien van de intensieve veehouderij. Dieren bezwijken door het gedrag van soortgenoten die fysiek en emotioneel sterker zijn.

Het is al langer bekend dat bij te veel dieren in een te kleine ruimte de agressie toeneemt. Als oplossing voor dit probleem wordt gezocht naar een verandering van de genen die bepalend zijn voor agressief gedrag. Ter bestrijding van snavelpikken bij pluimvee wil men kippen fokken die van nature minder snel agressief worden, waardoor ze minder gaan pikken. Dit is symptoombestrijding en er wordt niets gedaan aan de oorzaken van het pikgedrag. De vraag is: wat doet het als je dit genetisch manipuleert, wat roept dit op?

Marieke de Vrij is daarover duidelijk: “Indirect wordt de mens door het eten van dat vlees meer belast.”

Behoefte aan natuurlijke impressies

In stallen in de intensieve veehouderij zijn natuurlijke buitengeluiden, zoals vogelgeluiden en het geluid van de wind, niet of nauwelijks hoorbaar. Doordat dieren hiervan afgeschermd zijn, tast dat hun oriëntatievermogen aan. Ze weten niet meer waar ze zijn. Hun hele afstemmingsleven als diersoort is gerelateerd aan het beluisteren van natuurlijke geluiden in de vrije natuur. Als je het hebt over welzijn bij dieren in stallen, dan heb je het ook over hun natuurlijke behoefte aan impressies, zoals natuurlijke zaken die ze ruiken, natuurlijke geluiden die ze horen, natuurlijke luchtverplaatsing, de getijden, et cetera. Als een stal afgesloten is van de buitenwereld missen die dieren welzijnsafhankelijke belevingen en reageren ze onverlaat, hetgeen wil zeggen dat hun sensitiviteit wordt onderdrukt, omdat de natuurlijke impulsen ontbreken. Vanuit een natuurlijke beleving hebben dieren direct een sensitieve beleving, die echter onvoldoende tot niet meer plaatsvindt. Waar wel een reactie op komt, zijn de niet-natuurlijke belevingsvelden zoals ventilatoren, en in varkensstallen de overmaat aan ammoniaklucht. Andere voorbeelden zijn: een overmaat aan beleving van een harde (betonnen) ondergrond waar het dier niet lekker op kan staan of liggen en muffigheid in de stal. Het onverlaat reageren van dieren is een degeneratie van de diersoort door een tekort aan natuurlijk reactievermogen op natuurlijke belevingen. Dat tast hun sensitieve vermogens in algemene zin aan en maakt een dier onproductief voor zichzelf. Wij mensen willen graag geprikkeld worden door het zien van mooie beelden, of we willen middels muziek ons geluidsgevoel verfijnen of onze tastzin verfijnd beleven door mooie stoffen aan te raken of een baby’tje te strelen. De dieren in de intensieve veehouderij zijn allemaal aan het degenereren op hun natuurlijk zintuiglijk besef. Dat is een enorme aantasting van hun welzijn. Bij vele diersoorten hebben dieren die voortdurend onder een dak moeten leven een drukkend gevoel op hun kruinchakra, omdat ze via hun schedeldak sensorisch veel gevoeliger zijn dan mensen. Ze voelen zich met een dak boven het hoofd geïsoleerd. Om die reden hebben daken een reducerend effect op hun welzijn. Inspiraties van Marieke de Vrij (Maatschappelijk Raadsvrouw Stichting De Vrije Mare), bewerkt door Wim Van Oort (Ambassadeur Dierenwelzijn Stichting De Vrije Mare). augustus 2013.

Deel dit!

Deel dit bericht met geïnteresseerden